• Keine Ergebnisse gefunden

Algemene bewerkingen in de plotweergave

In dit gedeelte wordt de plotweergavefunctionaliteit beschreven die wordt gebruikt in vele apps. Functionaliteit die alleen beschikbaar is voor een bepaalde app, wordt in het specifieke hoofdstuk over die app beschreven.

Druk op P om de plotweergave te openen.

Zoomen

[Bereik: Geavanceerde grafieken, Functie, Parametrisch, Polair, Rij, Oplossen, 1var. statistieken en 2var. statistieken. Ook in beperkte mate Geometrie.]

Door te zoomen wordt de plot opnieuw getekend op een grotere of kleinere schaal. Dit is een snelkoppeling voor het wijzigen van de bereikinstellingen in de weergave Plotontwerp. Het bereik van de meeste zooms wordt bepaald door twee zoomfactoren: een horizontale en een verticale factor. Deze factoren zijn standaard beide 2. Door uit te zoomen vermenigvuldigt u de schaal met de factor zodat u een grotere schaalafstand ziet op het scherm. Door in te zoomen deelt u de schaal met de factor zodat u een kleinere schaalafstand ziet op het scherm.

Zoomfactor-en Wijzigen van de standaardzoomfactoren:

1. Open de plotweergave van de app (P).

2. Tik op om het menu Plotweergave te openen.

3. Tik op om het menu Zoom te openen.

4. Schuif naar en selecteer Factoren instellen.

Het scherm

Zoomfactoren verschijnt.

5. Wijzig een of beide zoomfactoren.

6. Als u een plot wilt centreren

rond de huidige positie van de cursor in de plotweergave, selecteert u Opn. centreren.

7. Tik op of druk op E.

Een inleiding tot HP apps 101

Zoomopties U kunt zoomopties gebruiken uit drie bronnen:

• Het toetsenbord

• Het menu in de plotweergave

• Het menu Weergaven (V).

Zoomtoetsen Er zijn twee zoomtoetsen: druk op + om in te zoomen en druk op w om uit te zoomen. Het schalingsbereik wordt bepaald door de ZOOMFACTORinstellingen (hierboven uitgelegd).

Zoommenu Tik in de plotweergave op en tik op een optie. (Als niet wordt weergegeven, tikt u op .)

De zoomopties worden in de volgende tabel uitgelegd. U vindt voorbeelden op

“Zoomvoorbeelden” op pagina 104.

Optie Resultaat

Centreren op

Cursor Hiermee tekent u de plot opnieuw zodat de cursor zich in het midden van het scherm bevindt. Er vindt geen schaling plaats.

Vak Uitgelegd in “Vak-zoom:” op pagina 103.

In Hiermee deelt u de horizontale en verticale schalen door X-zoom en Y-zoom (waarden die u instelt met de optie Factoren instellen die staat beschreven op pagina 100). Als beide zoomfactoren bijvoorbeeld 4 zijn en u zoomt in, worden 1/4 meer eenheden per pixel

weergegeven. (Snelkoppeling: druk op +.)

Uit Hiermee vermenigvuldigt u de horizontale en verticale schalen door de instellingen X-zoom en Y Zoom. (Snelkoppeling:

druk op w.)

X In Hiermee deelt u alleen de horizontale schaal met de instelling X-zoom.

X Uit Hiermee vermenigvuldigt u alleen de horizontale schaal met de instelling X-zoom.

Y In Hiermee deelt u alleen de verticale schaal met de instelling Y-zoom.

Y Uit Hiermee vermenigvuldigt u alleen de verticale schaal met de instelling Y-zoom.

Kwadraat Hiermee past u de verticale schaal aan de horizontale schaal aan. Dit is nuttig nadat u vak-zoomen, X-zoomen of Y-zoomen hebt uitgevoerd.

Automatisch

schalen Hiermee kunt u de verticale as opnieuw schalen zodat de weergave een representatief gedeelte van de plot toont op basis van de opgegeven instellingen van de x-as. (Voor de apps Rij, Polair, Parametrisch en Statistieken kunt u met automatisch schalen beide assen opnieuw schalen.)

Bij automatisch schalen wordt gebruik gemaakt van de eerste geselecteerde functie om te bepalen wat de beste schaal is.

Decimaal Hiermee schaalt u beide assen opnieuw zodat elke pixel 0,1 eenheden is. Dit is gelijk aan het resetten van de

standaardwaarden voor XRNG en YRNG. Geheel getal Hiermee schaalt u alleen de horizontale as

opnieuw, waarbij elke pixel gelijk is aan 1 eenheid.

Trig Hiermee schaalt u de horizontale as opnieuw zodat

1 pixel gelijk is aan π/24 radialen of 7,5 graden; hiermee schaalt u de verticale as Optie Resultaat (Vervolg)

Een inleiding tot HP apps 103

Vak-zoom: Gebruik een vak-zoom om in te zoomen op een gebied op het scherm dat u specificeert.

1. Met het menu Plotweergave open tikt u op en selecteert u Vak.

2. Tik op een hoek van het gebied waarop u wilt inzoomen en tik op .

3. Tik op de diagonaal tegenoverliggende hoek van het gebied waarop u wilt inzoomen, en tik op .

Het scherm wordt gevuld met het gebied dat u hebt gespecificeerd. Als u terug wilt gaan naar de standaardweergave, tikt u op en selecteert u Decimaal.

U kunt ook de cursortoetsen gebruiken om het gebied te specificeren waarop u wilt inzoomen.

Menu

Weergaven De meest gebruikte zoomopties zijn ook beschikbaar in het menu Weergaven. Dit zijn:

• Automatisch schalen

• Decimaal

• Geheel getal

• Trig.

Deze opties, die u kunt gebruiken ongeacht de weergave waarin u momenteel werkt, worden in de tabel hier direct onder uitgelegd.

Zoomen ongedaan maken

Hiermee keert de weergave terug naar de vorige zoom of wordt de grafiek met de oorspronkelijke plotinstellingen

weergegeven als er slechts één zoom is.

Optie Resultaat (Vervolg)

Een zoom testen met weergave van gesplitst scherm

Een handige manier om een zoom te testen is het scherm in twee helften te verdelen waarbij elke helft de plot toont.

Vervolgens gebruikt u een zoom op een van de helften van het scherm. De afbeelding rechts is een plot van y = 3sinx. Splitsen van het scherm in twee helften:

1. Open het menu Weergaven.

Druk op V

2. Selecteer Gesplitst scherm: plotdetail.

Het resultaat wordt rechts getoond. Elke

zoombewerking die u onderneemt wordt alleen uitgevoerd op de kopie van de plot in de rechterhelft van het scherm.

Hiermee kunt u de zoom testen en de geschikte zoom kiezen.

U kunt de oorspronkelijke plot aan de linkerkant vervangen door de gezoomde plot aan de rechterkant door te tikken op . Als u de schermsplitsing wilt verwijderen, drukt u op P. Zoomvoorbe

elden De volgende voorbeelden tonen de effecten van de zoomopties op een plot van met behulp van de

standaardzoomfactoren (2 × 2). De modus schermsplitsing (hierboven beschreven) is gebruikt om u het effect van zoomen te laten zien.

Het menu Zoom bevat ook een optie Zoom verwijderen.

Gebruik deze optie om een plot terug te brengen naar de status vóór de zoom. Als het menu Zoom niet is geopend, tikt u op

.

3sinx

Een inleiding tot HP apps 105

inzoomen In

Snelkoppeling: druk op +

uitzoomen Uit

Snelkoppeling: druk op w

X In X In

X Uit X Uit

Y In Y In

Y Uit Y Uit

Kwadraat Kwadraat

U ziet in dit voorbeeld dat op de plot links een Y Inzoom is toegepast. De Kwadraatzoom heeft de plot teruggezet op de standaardwaarde waar de X- en Y-schalen gelijk zijn.

Automatisch schalen Automatisch schalen

Decimaal Decimaal

U ziet in dit voorbeeld dat op de plot links een X Inzoom is toegepast. De Decimale zoom heeft de standaardwaarden gereset voor het x-bereik en het y-bereik.

Geheel getal

Geheel getal

Een inleiding tot HP apps 107

Trig

Trig

Trace

[Bereik: Geavanceerde grafieken, Functie, Parametrisch, Polair, Rij, Oplossen, 1var. statistieken en 2var. statistieken.]

Met de traceerfunctionaliteit kunt u een cursor (de traceercursor) over de huidige grafiek bewegen. U verplaatst de traceercursor door te drukken op

< of >. U kunt de

traceercursor ook verplaatsen door te tikken op of naast de

huidige plot. De traceercursor springt naar het punt op de plot dat zich het dichtst bij het punt bevindt waar u op hebt getikt.

De huidige coördinaten van de cursor worden onder in het scherm weergegeven. (Als de coördinaten door menuknoppen worden verborgen, tikt u op om de knoppen te verbergen.)

De traceermodus en de weergave van coördinaten worden automatisch ingeschakeld bij het tekenen van een plot.

Een plot

selecteren Behalve in de app Geavanceerde grafieken kunt u als er meerdere plots worden weergegeven, drukken op = of \ totdat de traceercursor zich op de gewenste plot bevindt.

Tik in de app Geavanceerde grafieken op de gewenste plot en houd deze ingedrukt. De plot wordt geselecteerd of een plotmenu wordt weergegeven waarin u een plot kunt selecteren.

Evalueren van een definitie

Een van de primaire gebruiken van de traceerfunctionaliteit is het evalueren van een plotdefinitie. Stel dat u in de symbolische weergave F1(X) hebt gedefinieerd als (X – 1)2– 3. Voorts wilt u ook weten wat de waarde van die functie is wanneer X is 25.

1. Open de plotweergave (P).

2. Als het menu onder in het scherm niet open is, tikt u op .

3. Als er meerdere definities worden geplot, zorgt u ervoor dat de traceercursor zich op de plot bevindt van de definitie die u wilt evalueren. U kunt op drukken om de definitie van een plot te bekijken. Druk op = of \ om de traceercursor van plot naar plot te verplaatsen.

4. Als u op hebt gedrukt om de definitie van een plot te bekijken, wordt het menu onder in het scherm gesloten. Tik op om het opnieuw te openen.

5. Tik op .

6. Voer 25 in en tik op . 7. Tik op .

De waarde van F1(X) wanneer X 25 is zoals getoond onder in het scherm.

Dit is een van de vele manieren van HP Prime waarop u een functie kunt evalueren voor een specifieke onafhankelijke

variabele. U kunt een functie ook evalueren in de numerieke weergave (zie pagina 116). U kunt ook elke expressie die u in de symbolische weergave definieert, evalueren in de

beginweergave. Stel bijvoorbeeld dat F1(X) is gedefinieerd als (x– 1)2– 3. Als u F1(4) in beginweergave invoert en op E drukt, krijgt u 6 omdat (4– 1)2– 3 = 6.

In- of uitschakelen van traceren

• Tik op om traceren uit te schakelen.

• Tik op om traceren in te schakelen.

Tik als deze opties niet worden weergegeven op . Wanneer traceren is uitgeschakeld en u drukt op de cursortoetsen, blijft de cursor niet langer alleen op een plot.

Een inleiding tot HP apps 109