• Keine Ergebnisse gefunden

Een van de leukste dingen die met een vertaling uit het Nederlands kan gebeuren, is dat er een theatervoorstelling van wordt gemaakt. Tussen 1972, toen ik Neder-lands ging studeren, en 2017 werd er in Petersburgse theaters vier keer een toneel-voorstelling naar een vertaling van een Nederlandse tekst gemaakt: in 2007, 2013, 2015 en 2017. De jaartallen spreken voor zich. Een theatervoorstelling maken naar een vertaling betekent dat de regisseur zich emotioneel volkomen kan inleven in de vertaalde tekst.

In 2007 was het een marionettenopvoering naar de dierenverhalen van Toon Tellegen, waarin de eekhoorn en de mier een hoofdrol spelen. Omdat het Russi-sche woord voor ‘eekhoorn’ vrouwelijk is en het woord voor ‘mier’ mannelijk, heeft de regisseuse Marina Azizjan een romantische scène toegevoegd, wat in strijd is met de opzet van Tellegen. Het geheel werd daardoor te romantisch. Bovendien stond in alle advertenties te lezen dat de grootvader van de auteur een Rus was en de achternaam Telegin had (wat niet klopt).

In 2013 ging het om een acrobatische voorstelling van Circus Montgolfière naar Iep! van Joke van Leeuwen. Circus Montgolfière is een soort liefdadigheidscircus dat toneelstukken uitvoert waaraan veel kinderen met een beperking kunnen deel-nemen. In de hoofdpersoon van Iep, een wezentje dat half meisje, half vogel is, zag de regisseur een gehandicapt kind zonder armpjes dat bovendien niet goed kan spreken. Het was een levendige voorstelling, met veel kinderen die acrobatische trucs deden, sprongen en dansten.

In 2015 werd de opvoering van Herman Heijermans’ beroemde toneelstuk Op hoop van zegen gereconstrueerd. Het stuk werd in 1915 door Konstantin Stanislav-ski en zijn leerling Richard BoleslavStanislav-ski in Moskou geregisseerd en was een enorm succes. In 2015 werd het gespeeld door studenten van de Petersburgse Theateraca-demie onder leiding van prоfessor S.D. Tsjerkasski. Deze probeerde zijn studenten het beroemde ‘systeem van Stanislavski’ bij te brengen. Het principe hiervan is dat de acteur tijdens het spelen moet proberen om tot echte emotie te komen in plaats van de emoties te imiteren. S.D. Tsjerkasski is ongetwijfeld een buitengewoon talentvolle regisseur, die erin is geslaagd om een dergelijk gedateerd toneelstuk over een sociaal onderwerp dat veel van zijn actualiteit heeft verloren, spannend en boeiend te maken. De regisseur en de jonge toneelspelers putten hun inspiratie niet alleen uit de Nederlandse bron, het stuk van Heijermans, maar ook uit de Russi-sche bron, Stanislavski en zijn Eerste Studio, en behaalden een prachtig resultaat.

In 2017 ten slotte werd in het Petersburgse Jeugdtheater een geslaagde theater-voorstelling opgevoerd naar het boek van Peter van Gestel, Winterijs, dat in 2014 bij uitgeverij Samokat was verschenen. In het Russisch heeft het als titel De winter waarin ik volwassen werd, net als in het Frans (L’hiver où j’ai grandi). Het verhaal speelt in Amsterdam in 1947. De hoofdpersoon is de tienjarige Thomas, die alleen woont bij zijn vader, want zijn moeder is nog geen jaar geleden aan tyfus gestorven.

Thomas is in zekere zin een straatjongen, zijn vader is te verdrietig om goed voor hem te zorgen. Op een gegeven moment maakt Thomas kennis met een keurige jongen die Piet Zwaan heet, goede manieren heeft en altijd bijzonder netjes gekleed is. Ze worden goede vrienden, want het blijkt dat Piet ook een wees is. Hij komt uit een joodse familie en heeft zijn ouders in de Holocaust verloren. Het is een heel ontroerend en treurig verhaal dat vooral moeilijk te vertalen was vanwege het spel met registers. Piet, zijn zieke tante en nichtje Bet spreken overdreven netjes, terwijl Thomas juist plat praat. Zo plat dat sommige Russische moeders op internet het té erg vonden voor hun kinderen! Mooi om te horen was dat juist in die scènes gela-chen werd waarin het contrast tussen de manier van spreken van de twee jongens het grootst is. Twee voorbeelden:

(1)

‘Ik wil graag zijn stem horen,’ zei Zwaans tante. ‘Zeg es iets, Thomas.’

Ik zei niets.

‘Toe toe, niet verlegen zijn.’

‘We zitten bij mekaar in de klas,’ zei ik.

‘Hij spreekt een beetje plat, Piem,’ zei ze.

‘Ben je ziek?’ vroeg ik.

‘Pardon,’ zei ze.

‘Hij wou zeggen,’ zei Zwaan, ‘bent u ziek, mevrouw?

(2)

‘Het spijt me, tante Jos,’ zei hij. ‘Mijn schuld. Ik had een rotstreek uitge-haald.’

[…]

‘Rotstreek,’ zei Zwaans tante. ‘Wat een taal, Piem.’

Ik grinnikte.

‘Zei ik dat?’ vroeg Zwaan verbaasd.

‘Wie met pek omgaat,’ zei Bet, ‘wordt – ‘

‘ – met pek besmeurd,’ vulde ik aan.

Tot slot citeer ik nog een recensie over het stuk van Olga Komok uit Delovoj Peter-burg (Komok, 2017):

Jonge Petersburgse toeschouwers reageren op het verhaal van een jongen die volwassen aan het worden is in een verre verwinterde stad van grach-ten en rivieren alsof het hier en nu gebeurt. Voor hen maakt het absoluut niet uit dat het allemaal heel erg lang geleden gebeurde. […]

‘De oorlog is nog niet voorbij’ – dit leidmotief van de nieuwe voorstelling van het Petersburgse Jeugdtheater klinkt nu en dan wat hysterisch uit de mond van de halfkrankzinnige tante Jos (gespeeld door Anna Dukova). In de winter van 1947 raakt deze Hollandse iedere keer in paniek bij het ho-ren van nachtgeluiden en bij het zien van daglicht, als iemand vrolijke liedjes zingt of haar dochter oude foto’s uit haar koffertje haalt. Ze spreekt nooit over haar man en de ouders van Piet Zwaan, haar neef, die door de Holocaust zijn omgekomen. De vader van de tienjarige Nederlandse jon-gen Thomas Vrij spreekt evenmin over zijn vrouw die aan tyfus is gestor-ven. Nu de volwassenen in alle talen zwijgen over de dood en de oorlog, beginnen de kinderen over het leven te praten.

Het leidmotief van de theatervoorstelling over de winter van 1947 – ‘de oorlog is nog niet voorbij’ – klinkt ook nu, in het jaar 2017, heel dreigend.

De tekst op deze briefkaart uit het verleden blijft actueel: het gaat niet al-leen over het verzwijgen van de Holocaust in het naoorlogse Holland maar ook over het feit dat men onmogelijk rustig kan leven, alsof er niets aan de hand is, terwijl er zoveel verdriet is. De stem van de verteller klinkt stil en hees, met af en toe een sentimentele noot. De toeschouwers, leef-tijdsgenoten van de personages, kijken aandachtig, lachen veel en kauwen geen kauwgum. Misschien is het het beste om onder het mom van een oud sprookje met hen over het drama van het leven te spreken, over leven en dood, over het kind-zijn en volwassen-worden?

Conclusie

Als we het parcours van een Nederlands boek tot de Russische lezer in de laatste 25 jaar onder de loep nemen, dan zien we dat de selectie van titels op basis van vier ver-schillende principes kan verlopen. Ten eerste is het de belangrijkste functie van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds (dat in 1991 werd gesticht en na de reorganisatie van 2010 Nederlands Letterenfonds heet) en het Vlaams Fonds voor de Letteren om de Nederlandstalige literatuur in het buitenland te propage-ren. Deze twee fondsen bieden buitenlandse uitgevers de titels aan die (vooral) in de

twee Nederlandstalige landen als meest succesvol worden beschouwd. Ten tweede zijn er Russische uitgevers die weten hoe moeilijk het is om op de Russische boeken-markt vertalingen uit het Nederlands te verkopen en daarom het liefst titels willen publiceren die over beroemde Russen gaan en daarom een meerwaarde hebben voor Russen. Van alle boeken die ik heb vertaald, haalden er maar twee een herdruk: dat van Rudy van Dantzig over de Russische balletdanser Noerejev en van Kees Verheul over de dichter Joseph Brodsky. Ten derde zijn er actieve internationaal georiën-teerde Russische uitgevers, die wereldbestsellers in het Russisch willen laten ver-schijnen waarover ze op de boekenbeurzen in Frankfurt en Bologna hebben ge-hoord en die ze in andere talen (Engels, Frans, Duits) lezen. En ten slotte zijn er vertalers die zich realiseren dat er als resultaat van deze drie manieren van selecteren van titels veel werken uit de canon, vooral van vroeger, de Russische lezer niet berei-ken. Dan nemen de vertalers het initiatief en proberen uitgevers ervan te overtuigen dat een bepaald boek in het Russisch zou moeten verschijnen.

Om daar een uitgever van te overtuigen, moet de vertaler goed kunnen motive-ren waarom een Nederlandstalig boek de Russische lezer zou kunnen boeien, want elke uitgever denkt uiteraard aan verkoopcijfers. Daarom moet de vertaler een link tussen de Nederlandstalige tekst en de voorkennis van de gemiddelde Rus weten te vinden, bijvoorbeeld door parallellen te trekken met de al bekende en geliefde auteurs, vooral uit vroegere tijden.

Bekijken we de laatste 25 jaar van de transfer van de Nederlandstalige literatuur naar Rusland in vogelvlucht, dan vallen ze in drie periodes uiteen. De eerste periode loopt ongeveer van 1992 tot 2003: de tijd kort na de val van de Sovjet-Unie toen de uitgevers- en boekenmarkt eindelijk vrij waren geworden maar zich nog nauwelijks ontwikkeld hadden. Er waren toen nog erg weinig ervaren vertalers Nederlands-Russisch, de uitgevers konden zich nog niet goed oriënteren en waren afhankelijk van de literaire fondsen in Nederland en Vlaanderen. Deze twee fond-sen waren juist heel actief in Rusland en organiseerden regelmatig vertaal-workshops in Moskou of Sint-Petersburg. De tweede periode duurde van 2004 tot 2013/2014 en was heel vruchtbaar. De deelnemers aan het transferproces hadden intussen de nodige internationale ervaring opgedaan, waren optimistisch en kon-den bergen werk verzetten. Het was in deze jaren dat er onder andere zeventien vertalingen van Gerard Reve verschenen evenals de driedelige Geschiedenis van de Nederlandse literatuur in het Russisch. Hoewel het Bilateraal Vriendschapsjaar Rusland-Nederland in 2013 op zichzelf niet vlekkeloos verliep, was het zeker een stimulans voor wederzijdse culturele contacten. Daarna kwam de periode waarin vooral kinderliteratuur domineerde: de periode waar we ons nu in bevinden. Ook nu kunnen er veel vertaalprojecten worden gerealiseerd maar er is wat minder enthousiasme en optimisme.