• Keine Ergebnisse gefunden

Palletsbedrijf met gereedschapsgeoriënteerde bewerking

gereedschapsgeoriënteerde bewerking

Toepassing

Palletstabellen worden voor de bewerkingscentra met palletswissela-ars toegepast: de palletstabel roept voor de verschillende pallets de daarbijbehorende bewerkingsprogramma’s op en activeert de overeenkomstige nulpuntverschuivingen resp. nulpuntstabellen.

Palletstabellen kunnen ook toegepast worden, om verschillende pro-gramma’s met verschillende referentiepunten na elkaar af te werken.

Palletstabellen bevatten onderstaande gegevens:

„PAL/PGM (notatie absoluut noodzakelijk):

Met de invoer PAL wordt de tabelidentificatie vastgelegd, met FIX wordt een opspanningsniveau gemarkeerd en met PGM wordt een werkstuk aangegeven

„W-STATE :

actuele bewerkingsstatus. Met de bewerkingsstatus wordt de voortgang van de bewerking vastgelegd. Geef voor het onbewerkte werkstuk BLANK op. De TNC verandert deze invoer bij de bewerking in INCOMPLETE en na de complete bewerking op ENDED. Met de invoer EMPTY wordt een plaats aangeduid waarop geen werkstuk is opge-spannen of geen bewerking moet plaatsvinden

„METHOD (notatie absoluut noodzakelijk):

geeft aan volgens welke methode de programma-optimalisatie pla-atsvindt. Met WPO vindt de bewerking werkstukgeoriënteerd plaats.

Met TO vindt de bewerking van het werkstuk gereedschapsgeoriën-teerd plaats. Om de onderstaande werkstukken in de gereed-schapsgeoriënteerde bewerking mee te nemen, moet gebruik wor-den gemaakt van de invoer CTO (continued tool oriented). De gereedschapsgeoriënteerde bewerking is ook voor opspanningen van een pallet mogelijk, echter niet voor meerdere palletten

„NAME (notatie absoluut noodzakelijk):

pallets- resp. programmanaam. De palletsnaam wordt door de machinefabrikant vastgelegd (raadpleeg het machinehandboek).

Programma's moeten in dezelfde directory opgeslagen zijn als de palletstabel, anders moet de volledige padnaam worden van het pro-gramma worden ingegeven

Het palletbeheer is in combinatie met de gereedschaps-georiënteerde bewerking een machine-afhankelijke functie. Hieronder wordt de standaard functie-omvang omschreven. Raadpleeg tevens het machinehandboek.

HEIDENHAIN TNC 426, TNC 430 85

4.13 P a lletsbedr ijf met g e reedsc hapsg e or iënt eer d e bew e rk ing

„DATUM (notatie optioneel):

naam van het tekstbestand. Nulpuntstabellen moeten in dezelfde directory opgeslagen zijn als de palletstabel, anders moet de volle-dige padnaam van de nulpuntstabel worden ingegeven. Nulpunten uit de nulpuntstabel worden in het NC-programma met cyclus 7 NULPUNTVERSCHUIVING geactiveerd

„X, Y, Z (notatie optioneel, andere assen mogelijk):

Bij pallets en opspanningen zijn de geprogrammeerde coördinaten gerelateerd aan het machinenulpunt. Bij NC-programma's zijn de geprogrammeerde coördinaten gerelateerd aan het pallets- resp.

opspanningsnulpunt. Deze ingevoerde gegevens overschrijven het laatste nulpunt dat in de werkstand Handbediening is ingesteld. Met de additionele functie M104 kan het laatste ingestelde referentie-punt weer worden geactiveerd. Met de toets „Actuele positie over-nemen“ toont de TNC een venster waarmee verschillende punten van de TNC als referentiepunt kunnen worden ingegeven (zie volgende tabel)

Met de pijltoetsen en de ENT-toets kunt u de positie kiezen die moet worden overgenomen. Daarna kiest u met de softkey ALLE WAAR-DEN dat de TNC de desbetreffende coördinaten van alle actieve assen in de palletstabel opslaat. Met de softkey ACTUELE WAARDE slaat de TNC de coördinaten van de as op, waarop de cursor in de palletstabel op dat moment staat.

„SP-X, SP-Y, SP-Z (notatie optioneel, andere assen mogelijk):

Voor de assen kunnen veiligheidsposities worden opgegeven die met SYSREAD FN18 ID510 NR 6 door NC-macro's kunnen worden uitgelezen. Met SYSREAD FN18 ID510 NR 5 kan worden vastge-steld of er in de kolom een waarde is geprogrammeerd. De opgege-ven posities worden alleen benaderd wanneer deze waarden in de NC-macro's worden gelezen en dienovereenkomstig worden gepro-grammeerd

Positie Betekenis Actuele

waar-den

Coördinaten van de actuele gereedschapspositie gerelateerd aan het actieve coördinatensysteem ingeven

Referentie-waarden

Coördinaten van de actuele gereedschapspositie gerelateerd aan het machinenulpunt ingeven Meetwaarden

ACTUEEL

Coördinaten gerelateerd aan het actieve coördi-natensysteem van het laatste in de werkstand Handbediening getaste referentiepunt ingeven Meetwaarden

REF

Coördinaten gerelateerd aan het machinenul-punt van het laatste in de werkstand Handbedie-ning getaste referentiepunt ingeven

Wanneer voor een NC-programma geen pallet gedefinie-erd is, zijn de geprogrammegedefinie-erde coördinaten gerelategedefinie-erd aan het machinenulpunt. Als er niets wordt gedefinieerd, blijft het handmatig ingestelde referentiepunt actief.

86 4 Programmeren: basisbegrippen, bestandsbeheer, programmeerondersteuning, palletsbeheer

4.13 P a lletsbedr ijf met g e reedsc hapsg e or iënt eer d e bew e rk ing

„CTID (invoer geschiedt door de TNC):

Het context-identificatienummer wordt door de TNC toegekend en bevat informatie over de voortgang van de bewerking. Als de invoer wordt gewist of gewijzigd, kan de bewerking niet opnieuw worden geactiveerd.

Bewerkingsfunctie in de tabelmodus Softkey Begin van de tabel kiezen

Einde van de tabel kiezen

Vorige pagina van de tabel kiezen

Volgende pagina van de tabel kiezen

Regel aan einde van de tabel toevoegen

Regel aan het einde van de tabel wissen

Begin volgende regel kiezen

In te geven aantal regels aan het einde van de tabel toevoegen

Oplichtend veld kopiëren(2e softkeybalk)

Gekopieerd veld tussenvoegen(2e softkeybalk)

Bewerkingsfunctie in de formuliermodus Softkey Vorige pallet selecteren

Volgende pallet selecteren

Vorige opspanning selecteren

Volgende opspanning selecteren

Vorig werkstuk selecteren

Volgend werkstuk selecteren

HEIDENHAIN TNC 426, TNC 430 87

4.13 P a lletsbedr ijf met g e reedsc hapsg e or iënt eer d e bew e rk ing

Naar palletniveau omschakelen

Naar opspanningsniveau omschakelen

Naar werkstukniveau omschakelen

Standaardaanzicht Pallet selecteren

Detailaanzicht Pallet selecteren

Standaardaanzicht Opspanning selecteren

Detailaanzicht Opspanning selecteren

Standaardaanzicht werkstuk selecteren

Detailaanzicht Werkstuk selecteren

Pallet invoegen

Opspanning invoegen

Werkstuk invoegen

Pallet wissen

Opspanning wissen

Werkstuk wissen

Alle velden naar het buffergeheugen kopiëren

Oplichtend veld naar buffergeheugen kopiëren

Gekopieerd veld tussenvoegen

Buffergeheugen wissen

Bewerkingsfunctie in de formuliermodus Softkey

88 4 Programmeren: basisbegrippen, bestandsbeheer, programmeerondersteuning, palletsbeheer

4.13 P a lletsbedr ijf met g e reedsc hapsg e or iënt eer d e bew e rk ing

Gereedschapsgeoptimaliseerde bewerking

Werkstukgeoptimaliseerde bewerking

Koppelen resp. scheiden van de bewerkingen

Vlak als blanco markeren

Vlak als onbewerkt markeren

Bewerkingsfunctie in de formuliermodus Softkey

HEIDENHAIN TNC 426, TNC 430 89

4.13 P a lletsbedr ijf met g e reedsc hapsg e or iënt eer d e bew e rk ing

Palletsbestand kiezen

8In de werkstand Programmeren/bewerken of Programma-afloop bestandsbeheer kiezen: toets PGM MGT indrukken

8Bestanden van het type .P weergeven: softkeys TYPE KIEZEN en WEERGEVEN .P indrukken

8Palletstabel met pijltoetsen kiezen of naam voor een nieuwe tabel ingeven.

8Keuze met ENT-toets bevestigen

Palletsbestand met invoerformulier instellen

De palletmode met gereedschaps- of werkstukgeoriënteerde bewer-king kan in drie niveaus worden onderverdeeld:

„Palletsniveau PAL

„Opspanningsniveau FIX

„Werkstukniveau PGM

Op elk niveau kan er naar detailaanzicht worden omgeschakeld. In het normale aanzicht kunt u de bewerkingsmethode en status voor de pal-let, de opspanning en het werkstuk vastleggen. Wanneer u een bestaand palletsbestand bewerkt, worden de actuele ingevoerde gegevens getoond. Maak voor het instellen van het palletsbestand gebruik van het detailaanzicht.

Met behulp van softkeys heeft u toegang tot de verschillende niveaus in het invoerformulier. In de statusregel licht in het invoerformulier altijd het actuele niveau op. Wanneer u met de toets voor de beeld-schermindeling naar de tabelweergave omschakelt, staat de cursor op hetzelfde niveau als in de formulierweergave.

Richt het palletbestand overeenkomstig de machineconfi-guratie in. Als u slechts over een spanmal met meerdere werkstukken beschikt, kunt u volstaan met het definiëren van een opspanning FIX met werkstukken PGM. Wanneer een pallet meerdere spanmallen bevat of wanneer een opspanning aan meerdere zijden wordt bewerkt, moet er een pallet PAL met bijbehorende opspanningsniveaus FIX worden gedefinieerd.

Met de toets voor de beeldschermindeling kunt van tabel-weergave naar formuliertabel-weergave, en omgekeerd, omschakelen.

De grafische ondersteuning voor de formulierinvoer is nog niet beschikbaar.

90 4 Programmeren: basisbegrippen, bestandsbeheer, programmeerondersteuning, palletsbeheer

4.13 P a lletsbedr ijf met g e reedsc hapsg e or iënt eer d e bew e rk ing

Palletsniveau instellen

„Pallets-id: de palletsnaam wordt aangegeven

„Methode: u kunt de bewerkingsmethoden WORKPIECE ORIENTED resp. TOOL ORIENTED selecteren. Uw keuze wordt in het bijbeho-rende werkstukniveau overgenomen en overschrijft de eventueel bestaande invoer. In de tabelweergave verschijnt de methode WERKSTUKGEORIENTEERD met WPO en GEREEDSCHAPGEORI-ENTEERD met TO.

„Status: met de sofkey ONBEWERKT WERKSTUK wordt de pallet met de bijbehorende opspanningen of werkstukken als nog niet bewerkt aangeduid, in het veld Status wordt BLANK ingevoerd. Gebruik de softkey VRIJE PLAATS als u de pallet bij de bewerking wilt overslaan.

In het veld Status verschijnt EMPTY Details op palletsniveau instellen

„Pallets-id: voer de palletsnaam in

„Nulpunt: voer het nulpunt voor de pallet in

„NP-tabel: voer de naam en het pad van de nulpuntstabel voor het werkstuk in. De invoer wordt in het opspannings- en werkstu-kniveau overgenomen.

„Veilige hoogte: (optioneel): veilige positie voor de afzonderlijke assen gerelateerd aan de pallet. De opgegeven posities worden alleen benaderd wanneer deze waarden in de NC-macro’s worden gelezen en dienovereenkomstig worden geprogrammeerd

Item TO-/WP-ORIENTED kan niet met een softkey wor-den ingesteld. Dit verschijnt alleen wanneer op het werkstuk- resp. opspanningsniveau verschillende bewer-kingsmethoden voor de werkstukken zijn ingesteld.

Als de bewerkingsmethode op het opspanningsniveau wordt ingesteld, worden de ingevoerde gegevens in het werkstukniveau overgenomen en eventueel bestaande gegevens overschreven.

HEIDENHAIN TNC 426, TNC 430 91

4.13 P a lletsbedr ijf met g e reedsc hapsg e or iënt eer d e bew e rk ing

Opspanningsniveau instellen

„Opspanning: het nummer van de opspanning wordt getoond. Na de slash wordt het aantal opspanningen op dit niveau getoond

„Methode: u kunt de bewerkingsmethoden WORKPIECE ORIENTED resp. TOOL ORIENTED selecteren. Uw keuze wordt in het bijbeho-rende werkstukniveau overgenomen en overschrijft de eventueel bestaande invoer. In de tabelweergave verschijnt de invoer WORK-PIECE ORIENTED met WPO en TOOL ORIENTED met TO.

Met de softkey KOPPELEN/SCHEIDEN markeert u opspanningen waar-mee bij gereedschapsgeoriënteerde bewerking bij de berekening van de arbeidscyclus rekening wordt gehouden. Gekoppelde opspanningen worden met een onderbroken scheidingslijn aange-duid, gescheiden opspanningen met een ononderbroken lijn. In de tabelweergave worden gekoppelde werkstukken in de kolom METHOD met CTO aangeduid.

„Status: met de softkey ONBEWERKT WERKSTUK wordt de opspanning met de bijbehorende werkstukken als nog niet bewerkt aangeduid en in het veld Status wordt BLANK ingevoerd. Gebruik de softkey VRIJE PLAATS als u de opspanning bij de bewerking wilt overslaan.

In het veld STATUS verschijnt EMPTY Details op het opspanningsniveau instellen

„Opspanning: het nummer van de opspanning wordt getoond. Na de slash wordt het aantal opspanningen op dit niveau getoond

„Nulpunt: voer het nulpunt voor de opspanning in

„NP-tabel: voer de naam en het pad van de nulpuntstabel in die voor de bewerking van het werkstuk geldt. De invoer wordt in het werkstukniveau overgenomen.

„NC-macro: bij gereedschapsgeoriënteerde bewerking wordt de macro TCTOOLMODE in plaats van de normale gereedschapswis-selmacro uitgevoerd.

„Veilige hoogte: (optioneel): veilige positie voor de afzonderlijke assen gerelateerd aan de opspanning

Item TO-/WP-ORIENTATE kan niet met een softkey wor-den ingesteld; verschijnt alleen wanneer op het werkstu-kniveau verschillende bewerkingsmethoden voor de werkstukken zijn ingesteld.

Als de bewerkingsmethode op het opspanningsniveau wordt ingesteld, worden de ingevoerde gegevens in het werkstukniveau overgenomen en eventueel bestaande gegevens overschreven.

Voor de assen kunnen veiligheidsposities worden opgege-ven die met SYSREAD FN18 ID510 NR 6 door NC-macro's kunnen worden uitgelezen. Met SYSREAD FN18 ID510 NR 5 kan worden vastgesteld of er in de kolom een waarde is geprogrammeerd. De opgegeven posities wor-den alleen benaderd wanneer deze waarwor-den in de NC-macro's worden gelezen en dienovereenkomstig worden geprogrammeerd

92 4 Programmeren: basisbegrippen, bestandsbeheer, programmeerondersteuning, palletsbeheer

4.13 P a lletsbedr ijf met g e reedsc hapsg e or iënt eer d e bew e rk ing

Werkstukniveau instellen

„Werkstuk: het nummer van het werkstuk wordt getoond. Na de slash wordt het aantal werkstukken binnen dit opspanningsniveau getoond

„Methode: u kunt de bewerkingsmethoden WORKPIECE ORIENTED resp. TOOL ORIENTED selecteren. In de tabelweergave verschijnt de invoer WORKPIECE ORIENTED met WPO en TOOL ORIENTED met TO.

Met de softkey KOPPELEN/SCHEIDEN markeert u opspanningen waar-mee bij gereedschapsgeoriënteerde bewerking bij de berekening van de arbeidscyclus rekening wordt gehouden. Gekoppelde opspanningen worden met een onderbroken scheidingslijn aange-duid, gescheiden opspanningen met een ononderbroken lijn. In de tabelweergave worden gekoppelde werkstukken in de kolom METHOD met CTO aangeduid.

„Status: met de sofkey ONBEWERKT WERKSTUK wordt het werkstuk als nog niet bewerkt aangeduid en in het veld Status wordt BLANK ingevoerd. Gebruik de softkey VRIJE PLAATS als u een werkstuk bij de bewerking wilt overslaan. In het veld Status verschijnt EMPTY

Details op het werkstukniveau instellen

„Werkstuk: het nummer van het werkstuk wordt getoond. Na de slash wordt het aantal werkstukken binnen dit opspannings- of pal-letsniveau getoond

„Nulpunt: voer het nulpunt voor het werkstuk in

„NP-tabel: voer de naam en het pad van de nulpuntstabel in die voor de bewerking van het werkstuk geldt. Als u voor alle werkstukken dezelfde nulpuntstabel gebruikt, voert u de naam met het pad in de pallets- of opspanningsniveaus in. De invoer wordt automatisch in het werkstukniveau overgenomen.

„NC-programma: voer het pad van het NC-programma in dat voor de bewerking van het werkstuk noodzakelijk is

„Veilige hoogte: (optioneel): veilige positie voor de afzonderlijke assen gerelateerd aan het werkstuk. De opgegeven posities worden alleen benaderd wanneer deze waarden in de NC-macro's worden gelezen en dienovereenkomstig worden geprogrammeerd.

Stel de methode en status bij het pallet- resp. opspan-ningsniveau in.

Bij meerdere werkstukvarianten binnen hetzelfde niveau moeten werkstukken van een bepaalde variant na elkaar worden ingegeven. Bij een gereedschapsgeoriënteerde bewerking kunnen de werkstukken van de desbetreffende variant dan met de softkey KOPPELEN/SCHEIDEN gemar-keerd en groepsgewijs worden bewerkt.

HEIDENHAIN TNC 426, TNC 430 93

4.13 P a lletsbedr ijf met g e reedsc hapsg e or iënt eer d e bew e rk ing

Verloop van de gereedschapsgeoriënteerde bewerking

„De TNC herkent door de invoer TO resp. CTO in het veld Methode dat via deze regels de optimale bewerking moet plaatsvinden.

„Palletsbeheer start het NC-programma dat in de regel met de invoer TO staat

„Het eerste werkstuk wordt bewerkt tot de volgende TOOL CALL. In een speciale gereedschapswisselmacro wordt het werkstuk verla-ten

„In de kolom W-STATE wordt de invoer BLANK in INCOMPLETE gewijzigd en in het veld CTID voert de TNC een waarde volgens hexadecimale notatie in

„Alle andere regels van het palletsbestand die in het veld METHODE met CTO zijn aangeduid, worden op dezelfde wijze uitgevoerd als bij het eerste werkstuk. De bewerking van de werkstukken kan over meerdere opspanningen plaatsvinden.

„Als zich de volgende situatie voordoet, voert de TNC met het volgende gereedschap de overige bewerkingsstappen uit, begin-nend vanaf de regel met de invoer TO:

„in het veld PAL/PGM van de volgende regel zou de invoer PAL staan

„in het veld METHOD van de volgende regel zou de invoer TO of WPO staan

„in de reeds uitgevoerde regels staat onder METHODE nog invoer die nog niet de status EMPTY of ENDED heeft

„Op basis van de in het veld CTID ingevoerde waarde wordt het NC-programma op de opgeslagen positie voortgezet. Meestal wordt bij het eerste werkstuk een gereedschapswissel uitgevoerd. Bij de volgende werkstukken onderdrukt de TNC de gereedschapswissel.

„De invoer in het veld CTID wordt bij elke bewerkingsstap geactuali-seerd. Als er in het NC-programma een END PGM of M02 wordt uit-gevoerd, wordt een eventueel bestaande invoer gewist en in het veld Bewerkingsstatus ENDED ingevoerd.

De TNC voert alleen een gereedschapsgeoriënteerde bewerking uit wanneer bij de methode GEREEDSCHAPS-GEORIENTEERD is geselecteerd en daarom de invoer TO resp. CTO in de tabel staat.

De in het veld CTID ingevoerde waarde geeft voor de TNC duidelijk aan hoever de bewerking is gevorderd. Als deze waarde is gewist of gewijzigd, is verdere bewerking of voorlopen of opnieuw beginnen niet meer mogelijk.

94 4 Programmeren: basisbegrippen, bestandsbeheer, programmeerondersteuning, palletsbeheer

4.13 P a lletsbedr ijf met g e reedsc hapsg e or iënt eer d e bew e rk ing

„Wanneer alle werkstukken in een groep van items met TO of CTO de status ENDED hebben, worden in het palletsbestand de volgende regels uitgevoerd

Palletsbestand verlaten

8Bestandsbeheer kiezen: toest PGM MGT indrukken

8Ander bestandstype kiezen: softkey TYPE KIEZEN en softkey voor het gewenste bestandstype indrukken, b.v. WEERGEVEN .H

8Gewenste bestand kiezen

Palletsbestand afwerken

8In de werkstand Automatische programma-afloop of Programma-afloop regel voor regel bestandsbeheer kiezen: toets PGM MGT indrukken

8Bestanden van het type .P weergeven: softkeys TYPE KIEZEN en WEERGEVEN .P indrukken

8Palletstabel met pijltoetsen kiezen, met ENT-toets bevestigen.

8Palletstabel afwerken: toets NC-start indrukken, de TNC werkt de pallets af zoals in machineparameter 7683 is vastgelegd.

Bij een regelsprong is alleen een gereedschapsgeoriën-teerde bewerking mogelijk. Onderstaande elementen worden volgens de ingevoerde methode bewerkt.

De in het veld CT-ID ingevoerde waarde blijft maximaal 1 week bestaan. Binnen deze tijd kan de bewerking op de opgeslagen plaats worden hervat. Vervolgens wordt de waarde gewist om te voorkomen dat er teveel gegevens op de harde schijf komen te staan.

Er mag van werkstand worden veranderd nadat een groep items met TO of CTO is afgewerkt

De onderstaande functies zijn niet toegestaan:

„Verplaatsingsbereik omschakelen

„PLC-nulpunt verschuiven

„M118

In machineparameter 7683 wordt vastgelegd, of de pallet-stabel stapsgewijs of continu afgewerkt moet worden (zie

„Algemene gebruikerparameters” op bladzijde 450).

HEIDENHAIN TNC 426, TNC 430 95

4.13 P a lletsbedr ijf met g e reedsc hapsg e or iënt eer d e bew e rk ing

Beeldschermindeling bij het afwerken van de palletstabel Als u de programma-inhoud en de inhoud van de palletstabel gelijktij-dig wilt bekijken, kies dan de beeldschermindeling PROGRAMMA + PALLETS. Tijdens het afwerken toont de TNC dan links op het beeld-scherm het programma en rechts de pallet. Ga als volgt te werk, om de programma-inhoud vóór het afwerken te kunnen bekijken:

8Palletstabel kiezen

8Met de pijltoetsen het programma kiezen dat u wilt controleren

8Softkey PROGRAMMA OPENEN indrukken: de TNC toont het geko-zen programma op het beeldscherm. U kunt nu met de pijltoetsen in het programma bladeren

8Terug naar de palletstabel: druk op de softkey END PGM

5

Programmeren:

gereedschappen

98 5 Programmeren: gereedschappen