• Keine Ergebnisse gefunden

Den moorder eisch ik op door u geborgen

Im Dokument Willem Tell (Seite 31-37)

Ï W E E

-5 W I L L E M T E L L j

TWEEDE RUITER.

Dit lieen is hij gevlugt, gij redt hem nier.

K Ü O N I en R u o D r . Wieii zoekt gij, mannen ?

E E R S T E R U I T E R (de boot ontdekkende*') Ha! wat Duivel zie ik!

w E R N i (van de rots.)

Zoekt gij den man in gindfche boot? — Rijdt toe?

Als gij fnel doordraait, haalt gij ligt hem in.

T W E E D E . Vervloekt! ïiij is 't ontvlugt.

E E R S T E *

(Tot de Herders en den Vhfcher.) Gij hielpt hem voort*

De ftraf ontgaat gij niet. — Verfirooit de kudden!

Geen hut blijve overeind, brandt alles af!

(Zij [nellen Voort**) s E p p i (ftuift hen na.)

O mijne lamm'ren!

KÜONI (volgt hem.)

Hemel! mijne kudden!

w E R N i.

Die woestaards!

R Ü O D I (de handen wringende.*) Ach, zie neer ontfermend God!

Van waar zal eens dit land een redder komen?

(Hij volgt de anderen.')

TWEE-T O O N E E L S P E L * m

T W E E D E T O O N E E L . Te Stein in Schwijtz. Een Lindehom voor

STAUFFA-CIIERS huis aan den Landweg, naast eene brug.

W E R K E R S T A Ü F F A C H E R , P F E I F F E R VAN L U C E R N

Q'reden op met elkander fpi ekcnde.")

P F E I F F E R .

Heer STAUFFACÏIER ! zoo als ik ftraks u zeïde, U binde nooit een eed aan Oostenrijk,

Als gij ' t vermijden kunt. B"n/'t Rijk getrouw God helpe de oude vi jhei.t u bewaren I

QHij drukt hem hartelijk de hand,, en wil gaan.}

S T A Ü F F A C H E R .

Ei blijf toch, tot mijn' huisvrouw komt — gij z?jt M ja gast te Scïtwljtz; ik de Uwe te Lucern.

P F E I F F E R .

Heb dank! 'k moet Ved n nng te G«'ifau zijn.

— Wat gij ooit moeiüjks moogi re lijden b'bbeiï Van uwer Voogden fchranpmcht en geweld, Verdraag bet met geduld I 't kan ras verkeeren;

Een and're Keizer kan aan 't Rijk geraken, Heeft Oostenrijk u ééns, het heeft u voor tïitijK

(ffij vertrekt» 1s¥ittFFACtiES. zet zich zwaarmoedig op eene bank onder den Lindeboom* Zoo vindt hem GEERTRum zijne VrouW, die hem nadert, en hem een tijdlang zwijgend aanziet,}

G E E R T R U I D .

Zoo ftll, mijn Vriend! ik ken u naauwlijks meer.

Reeds dagen lang zie ik het zwijgend aan»

Ho©

I W I L L E M T E L L ,

Hoe droeve nevels u het oug verduisteren;

Een ftille kommer drukt u op liet hart.

E i , zeg mij, wat u kwelt; ik ben uw' vrouw, Ik vorder mijne helft van uwe zorgen.

(STA v vi'ACIIER reikt haar de hand> en zwfjgt.') Wat kan de reden zijn van uw verdriet?

Gezegend is uw vlijt, uw heilftaat bloeit;

Vol zijn uw" fcliurwi, en uw' ruoderduften, Met al uw' paarden, glad en weldoorvoed, Zijn van 'c gebergt' gelukkig weergekeerd, Om in uw' ruime fiallen te overwint'ren.

•— D.iar (laat uw huis, een riddergoed gelijk;

't Is nieuw vrn deugdzaam hout met vlijt getimmerd, En naar de kunst geheel in één gevoegd;

Door ruime venfters lacht de dag ons t o e , Met bonte w.ipenfchïlden prijkt de muur En wijze fpreukjn, die den wandelaar Doen toeven, om haar inhoud te bewond'rcn.

S T A U F F A C I I E R .

Het huis (laat hecht getimmerd en gevoegd,

Maar ach — de grond is zwak, waarop wij bouwden!

G E E R T R U I D.

Mijn WERKER zeg mij, hoe verfuiat gij dit?

S T A U F F A C I I E R .

'k Zat onlangs, zoo als nu, bij dezen boom, Het reeds volbragte vrol'jk oveidcnkend;

Daar kwam van Knssnncht, zijnen burg, de V o o g d , Van wachten digt omfluwd, voorbij gereden.

Hij tot ft, en Haart verwonderd op mijn huis:

Fluks fpiing ik overeind, en treed eerbiedig, 2 c o als 't behoort, den Ridder te gemoet,

Die

T O O N E E L S P E L , 15 Die in dit land des Keizers hooge raagt

Vertegenwoordigt. „Wien behooit dit huis?"

Zoo vroeg bij listig, want hij wist het wel;

Maar ik bedwong mijn drift, en fprak hem toe:

„ D i t huis, heer Voogd, behoort mijn heer den Keizer, En u , en ook mijn leven" •— toen hernam hij:

„ Ik ben Regent van 't land in 's Keizers plaats.

Ik wil niet dat de boer zich huizen bouwe Naar eig'ne willekeur, en leve vrij, Als of hij heer in 't land was en gebieder.

9k Heb vast befloten, u dat afteleren." — Met deze woorden, trots mij toegevoegd, Reed hij daar heen, en liet mij gansch verflagen, Want ééns \olbrengt hij, wat hij dreigend fprak.

G E E R T R U I D.

M j n waarde Heer e© ©ÊÉrtvrtendl mag uw* Vrouw}

Een openhartig woord zich onderwinden?

Des ed'len IBERGS dochter noem ik mij, Des rijp ervaarnen mans. Wij zusters zaten Eens in een' winter nacht de wol te fpinnen, Toen b;j mijn' vader zich 's volks Opperhoofden

Verzamelden, de Perkamenten lazen Der oude Keizers, en 't belang des Lands In onderling gefprek behandelden.

Opmerkzaam hoorde ik daur, in kloeke taal, Wat braven wemfcheff, *#at de fd&rtntfte denkt, En (lil heb ik ' t in 't harte weggelegd.

Zoo hoor dan nu, en merk op mijne rede, Want wat u kwelde, zie, dat wist ik lang.

•— De Landvoogd is u nijdig, zoekt uw' val;

Uw werk toch is het, dat de Zwitfer zich Aan 't nieuwe Vorsten huis niet onderwerpt,

Maar

; W T L I> E M T E t , L , Maar 't Ri]k getrouw bl.j.'c naar der vad'rcii wijs*

Zegf WERNER, Js 't niet zoo? ontveins het met*

S T A U F Ï A C U E R .

Zoo is ' t ; dat is de wrok, dien GEILER voedt»

G E E R 'f R U I D.

Gij zift hem in den Weg; want hij misgunt u , Bat gij op eig'nen erf als vrij in mi woont — Hij h.'eft geen erf. Van \ Rijken v n den Keizer Hebt gij dit huis in leen, gij moogt liet toorcen, Gelijk de Rijksvorst zijne landen toont;

Wa.it b o v n u eritent gij geenen heer, Da»» Hechts den eerden in de Christenheid, —»

Hij is een jonger zoon van zijn gefladht, Niets noemt hij "t zijne dan zijn ridieimantel:

Van daar ziet hij 't geluk des braven mans Met helfchen nijd en fchele bukken aan»

U heeft hij lang den ondergang gezworen — Nog ftan gij ongedeerd — zegi wilt gij wichten*

Tot dat zijn booze lust zich aan u koelt?

De wakk're man voorkomt, wat hem bedreigt.

S t A U Ï Ï F A CT1ER.

Wat kan ik doen, wat uitkomst in die/.' n - o l l G E E R T R U Ï D {nader treJeade.~) Hoor mijnen raad. Gij weet, hoe in dit land»

Al wat regtfehapen heet, zich over GESSLERS Vermetelheid en fchraapzucht lang beklaagt.

En 't lijdt geen twijfel, of men is ook ginds, In Unterwaldeo en in 't land van ü r i ,

Den zwaren druk en 't harde dwangjk moede *-#

Want zoo als OCSSLEB. hier, ZOQ draagt zich daas

T O O N E E L S P E U if

Im Dokument Willem Tell (Seite 31-37)