K3: Paragraph A
Aufgabe 1: Lied 1. Groente
2. Appel, banaan, peer en mandarijn 3. Bij oma
4. Naschi betekent ‘iets te snoepen’. Het is afgeleid van ‘naschen’, dat betekent ‘snoepen’
5. Voorbeeldantwoord: pizza.
Aufgabe 2: Danke-Schokolade eigen antwoord
Aufgabe 3: Hören 1. F
2. F 3. R 4. F 5. F 6. R 7. F
Aufgabe 4: Wörter
Voorbeeldantwoorden: das Obst, die Pampelmuse/Grapefruit, die Brötchen, die Croissants, der Apfel, das Ei, der Orangensaft, der Kaffee, das Müsli, die Marmelade, der Käse, die Wurst, die Butter, die Schokolade, die Tasse, das Messer, der Teller, der Gabel
K3: Paragraph B
Aufgabe 5: Lesen
1. In heel Duitsland wordt pizza graag gegeten. Toch is er een groot verschil wat er per stad als meeste besteld wordt.
2. Kiel, Rostock, Bremen, Hannover, Magdeburg, Leipzig, Erfurt, Mainz.
3. Duisburg 4. Cheeseburger
5. Voorbeeldantwoord: Pizza Hawaï.
6. Voorbeeldantwoord: ja of nee.
Aufgabe 6: Wörter
die Nudeln der Lieferservice die Süßigkeiten scharf
der Kühlschrank sauer
die Suppe der gemischte Salat
K3: Paragraph C
Aufgabe 7: Grammatik 1. trinkst
2. esst 3. beißt 4. spielst 5. salzt 6. gießt 7. schmelze 8. stoßen
Aufgabe 8: Wiederholung 1 Eigennamen
2 Naam van een land 3 U-vorm
4 Zelfstandig naamwoord Aufgabe 9: Lesen
Herzlich willkommen in unserem Restaurant. Wir haben einige Spezialitäten für Sie
vorbereitet. Fragen Sie unseren Kellner oder unsere Kellnerin nach weiteren Informationen.
Gutes aus Berlin Spezialitäten vom Chef
Currywurst mit Brot € 4,50 Fritz‘ feine Fleischschsuppe € 4,00 Kaffee mit Berliner € 4,00 die berühmte Torte von Tina € 3,50 berliner Weiße (Bier) € 3,50 Supersandwich mit Salat € 5,00 Boulette mit Senf und Pommes € 6,50 Karl‘s kulinarische Köstlichkeiten € 7,50
Aufgabe 10: Grammatik 1. esse
2. trinkt 3. ist 4. kocht 5. Hast 6. sitzt 7. spielen 8. salzt
Aufgabe 11: Aussprache eigen antwoord
Aufgabe 12: Plauderecke eigen antwoord
Aufgabe 13: Plauderecke eigen antwoord
Aufgabe 14: Sprechen eigen antwoord
Aufgabe 15: Komisches Diner
Voorbeeldantwoorden (van links naar rechts):
Ich kann morgen nicht zu deiner Party kommen. - Wirklich, schon wieder?! - Du bist vergessen Cola zu kaufen! - Wieso ich? Das solltest du machen! - Ich bin ganz alleine, mit wem kann ich streiten?
K3: Paragraph D
Aufgabe 16: Lesen Tekst 1 1. 1D, 2A, 3B, 4C
2. Voorbeeldantwoord: Het derde verhaaltje omdat het toch wel erg vreemd is dat zo’n worst onopgemerkt in een handtas blijft zitten.
3. Voorbeeldantwoord: Het eerste verhaaltje omdat het duidelijk is dat het nooit bedoeld kan zijn om er echt Zwitsers mee te bakken en dan wordt zo’n vertaalfout best grappig.
Aufgabe 16: Lesen Tekst 2
1 Asphalt und Beton Im Brötchen Cold Stone
2 Voorbeeldantwoord: Cold Stone omdat het wel heel tof is om een ijsje met je eigen lievelingssmaken te laten maken.
3 Voorbeeldantwoord: Im Brötchen, omdat het broodje best nat zal worden van het ijs.
K3: Paragraph E
Aufgabe 17: Grammatik
Lidwoord 1: der Zug/Eingang/Urlaub Lidwoord 2: die Party/Tante/Kamera
Lidwoord 3: das Geschenk/Wochenende/Mädchen Lidwoord 4: die Geschwister/Leute/Freundinnen Aufgabe 18: Grammatik
1 ein 2 eine 3 keine 4 Ein 5 ein 6 eine 7 kein 8 keine
Aufgabe 19: Wiederholung 3-drei
7-sieben 9-neun 11-elf 15-fünfzehn 18-achtzehn
22-zweiundzwanzig 24-vierundzwanzig 28-achtundzwanzig 31-einunddreißig 45-fünfundvierzig 66-sechsundsechzig 87-siebenundachtzig
Aufgabe 20: Grammatik 103-einhundert(und)drei 400-vierhundert
4.000-viertausend 2.000.000-zwei
Aufgabe 21: Geheimzahl eigen antwoord
Aufgabe 22: Lesen
1 Ze heeft meer energie als ze gezond eet en drinkt.
2 Vitamine C is gezond en belangrijk voor ons immuunsysteem.
3 (Staaf)mixer
Aufgabe 23: Schreibecke 1. Du brauchst
2. mit der Butter mischen 3. dazugeben
4. Den Teig
5. in Stücke schneiden 6. drauflegen
7. 45 Minuten bei
Aufgabe 24: Schreiben eigen antwoord
K3: Paragraph F
Aufgabe 25: Sehen 1 Döner
2 Türkei
3 Fleisch/Soße/Brot
4 unkompliziert, einfach, besser, wertschätzen, richtig, gut, lecker Aufgabe 26: Schreiben
eigen antwoord
Aufgabe 27: Sehen eigen antwoord Aufgabe 28: Wörter
Meerdere antwoorden mogelijk:
1. Pommes, Pizza, Nudeln, Fisch, Salat, Fleisch, und vieles mehr.
2. Suppe, Rechnung, Pizza (let op, het moet een vrouwelijk woord zijn!) 3. Wasser, Kaffee, Orangensaft, Cola, und vieles mehr.
4. Lasagne, Pizza 5. Tisch, Personen
K3: Paragraph G
Aufgabe 29: Lesen
1 Voorbeeldantwoord: basilicumijs, rozenijs en dropijs 2 Suiker, water of melk
3 In 3000 voor Christus aten Chinezen al sneeuw met honing en vruchten.
4 Italianen kwamen naar Duitsland om ijs te verkopen, dat deden ze vanuit wagens en woningen, waarbij ze een houten plank bij het raam bevestigden om vandaaruit te verkopen (een Diele is een houten vloerplank).
Aufgabe 30: Wörter A
Für den Apfelkuchen: 300 g Mehl, 4 Eier, 150 g Butter, 100 ml Milch, Backpulver, 5 Äpfel, Zimt.
Für die Schokoladentorte: 2x 200 g Schokolade (Vollmilch und Zartbitter), Gelatinepulver, 600 ml Sahne, 1 Tortenboden.
Aufgabe 31: Sprechen
B De gasten hebben een tafel gereserveerd, maar geen stoelen. Ze moeten staan.
Aufgabe 32: Lesen 1 B
2 A 3 B 4 A
5 Voorbeeldantwoord: Eigenlijk geen van beiden, omdat ik vegetariër ben.
6 Dat Duitsers geen frikandellen kennen, wel Frikadellen (gehaktballen) en dat Duitsers hagelslag gebruiken als taartversiering.
Aufgabe 33: Selber Kaiserschmarrn machen eigen antwoord
K3: Paragraph H
Aufgabe 34: Aussprache
außen
Eisen freien Mieter Mütter Töchter Mutter Frauen küssen Kissen Tochter spielen spülen außen
Aufgabe 35: Plauderecke eigen antwoord
Aufgabe 36: Plauderecke eigen antwoord
Aufgabe 37: Sprechen eigen antwoord
